Volksverheffers waren er maar druk mee: ‘ordinaire arbeiders’ veranderen in modelburgers met beschaafde hobby’s. Hoe ging dit offensief in zijn werk? Waarom stak de hogere klasse zoveel tijd (en geld) in de lagere? En: wat vonden arbeiders van al die bemoeienis?
Anderhalve eeuw geleden woonden in onze steden hele gezinnen samen op een paar schamele vierkante meters, in krotwoningen, in muffe kelders of op kille zolders. Schoon water, goed voedsel en frisse lucht waren in de achterbuurten amper te vinden. Het had allemaal te maken met de urbanisatie, steden waren in korte tijd uit hun voegen gebarsten.
Eind negentiende eeuw ontstond bij de laag die het beter had het verlangen om iets aan deze situatie te doen. De arbeiders kwamen in nieuwe buitenwijken terecht, of konden de speciale arbeidershuisjes bij de fabriek betrekken. En dat was pas het begin.
Lees ook:
- Tot 1803 kon je in Nederland de doodstraf krijgen wegens homoseksualiteit
- Victor Lustig: de zwendelaar die de Eiffeltoren ‘verkocht’
De kermis werd verboden
Het hele leven van de arbeider kon wel een opfrisbeurt gebruiken, vond de elite. Zo kreeg het ‘plebs’ les in hoe dat nou eigenlijk moest, een huis bewonen. “Eén keer per jaar kwam een woningopzichter langs die je woon- en schoonmaakadviezen gaf, maar ook om je behangetje te vervangen dat vies was geworden door de kolenkachel”, vertelt Christianne Smit, universitair hoofddocent en onderzoeker politieke geschiedenis aan de Universiteit Utrecht.
Een doorn in het oog van de keurige burger was het overmatige drankgebruik van de arbeider. Vooral de kermis was berucht. “Daar ging men los”, vertelt Smit. Er werd stevig gedronken, gevochten en ook gesekst, met ongewenste zwangerschappen tot gevolg. Diverse gemeenten verboden de kermis zelfs, om dergelijke ongeregeldheden te voorkomen. Maar niet getreurd, je kon je beschaafd verpozen in de volkskoffiehuizen die rond 1900 ontstonden in arbeidersbuurten, op initiatief van vooraanstaande burgers.
Elite was bang voor ziektes
Dat de hogere klassen zich zo sterk bemoeiden met het leven van de arbeider, had verschillende redenen. “Angst voor besmettelijke ziektes was daarvan een belangrijke”, zegt Smit. “Midden negentiende eeuw begon men bij te houden waar ziektes als cholera uitbraken. Het bleek dat dit vooral in de volksbuurten gebeurde.”
Hoewel ze destijds niet tot in detail wisten hoe die ziektes ontstonden, was wel duidelijk dat leefomstandigheden een grote rol speelden. En omdat nare ziektes niet stopten bij de grenzen van de volksbuurt, maar zich ook verspreidden naar andere wijken, was het ook in het belang van de rijkeren om iets aan de plaatselijke hygiëne te doen.
Toch lagen er niet louter zelfzuchtige redenen ten grondslag aan het grote beschavingsoffensief…
Dit is een passage uit het artikel ‘Het grote beschavingsoffensief’. De rest van dit verhaal, met allerlei manieren waarop de arbeider werd ‘opgevoed’, en meer over de motieven van de gegoede burgerij om zich zo met de gewone man/vrouw te bemoeien, vind je in KIJK Geschiedenis 8 van 2025. Deze editie kun je bestellen in onze webshop, of eenvoudig via de knop hieronder.