Ben je geïnteresseerd in de wereld van wetenschap & technologie en wil je hier graag meer over lezen? Word dan lid van KIJK!
Bij mummies denk je misschien aan Egypte, maar het gebruik om de doden te balsemen komt overal ter wereld voor. Een gemummificeerde Oostenrijkse kapelaan uit de achttiende eeuw is opvallend goed bewaard gebleven.
Een internationaal team van onderzoekers heeft een mummificatiemethode geanalyseerd die tot nog toe onbekend was. Het gaat om een Oostenrijkse kapelaan die lag begraven in de crypte van de kerk in Sankt Thomas am Blasenstein. Voor zijn balseming zijn onder meer twijgjes, houtsnippers en zinkchloride gebruikt.
Lees ook:
Buikholte vol twijgjes
De kapelaan in de crypte is zeer waarschijnlijk Franz Xaver Sidler von Rosenegg. Hij zou tijdelijk in de parochie van St. Thomas verblijven en was daarheen gestuurd vanuit zijn thuisabdij in Waldhausen im Strudengau. Sidler stierf in 1746 – een datum die overeenkomt met de leeftijd van de mummie. Via koolstofdatering is vastgesteld dat de gemummificeerde persoon tussen 1730 en 1780 stierf.
Hoewel het onderlijf en gezicht van de mummie in verregaande staat van ontbinding waren, was zijn bovenlijf nog volledig intact. Toen de onderzoekers het lichaam opensneden, zagen ze hoe dat kon. In de buikholte vonden ze onder meer snippers en twijgjes van sparrenbomen en stof gemaakt van linnen, hennep en vlas. Uit het onderzoek blijkt dat deze materialen via het rectale kanaal de buik zijn ingebracht.

“Het is duidelijk dat de snippers, twijgjes en droge stof veel van de vloeistoffen in de buik hebben geabsorbeerd”, vertelt patholoog Andreas Nerlich. Hij is verbonden aan de Ludwig-Maximilians-Universität en werkte mee aan het onderzoek. Een toxicologisch rapport toonde verder aan dat er ook zinkchloride is gebruikt, wat een sterk uitdrogend effect heeft, gecombineerd met een beetje koper.
Oostenrijkse mummie had tuberculose
Het lichaam van de kapelaan is grondig onderzocht, onder meer met behulp van CT-scans. Uit de analyses blijkt dat de kapelaan stierf tussen zijn 35ste en 45ste. Verder bleek dat hij voedsel van hoge kwaliteit at. Zijn dieet bestond voornamelijk uit Europese granen, dierlijke producten en mogelijk wat vis.
Uit skeletanalyses blijkt dat hij geen fysiek zwaar werk verrichtte, wat past bij het leven van een priester. De kapelaan stak graag een pijp aan, want ze vonden ook bewijs van een rookverslaving. Tegen het einde van zijn leven ontwikkelde hij longtuberculose. De onderzoekers vermoeden dat hij is gestorven aan een acute longbloeding.
“We hebben schriftelijk bewijs dat kadavers werden ‘klaargemaakt’ voor transport of een langdurige opbaring van de doden”, vertelt Nerlich. “Maar geen enkel rapport geeft een precieze beschrijving.” Volgens Nerlich is het mogelijk dat de kapelaan werd klaargemaakt om naar zijn thuisabdij teruggebracht te worden, maar dat deze reis om onbekende redenen is mislukt. Uiteindelijk werd hij opgebaard in de crypte van de kerk.
Beelden: Andreas Nerlich
Bronnen: Frontiers in Medicine, EurekAlert!