Ben je geïnteresseerd in de wereld van wetenschap & technologie en wil je hier graag meer over lezen? Word dan lid van KIJK!
Terroristen maken explosieven vaak zelf en criminelen gebruiken regelmatig zwaar vuurwerk om iemand te bedreigen. Karlijn Bezemer zocht voor haar promotieonderzoek naar manieren om profielen van springstoffen op te stellen, zodat daders kunnen worden gepakt en aanslagen te voorkomen zijn.
Het is bijna aan de orde van de dag: criminelen die explosieven gebruiken om angst in te boezemen. Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) heeft, zo meldt de NOS, een app gemaakt waarmee agenten kunnen zien welk vuurwerk is gebruikt bij zo’n explosie. Kunstmatige intelligentie speelt bij deze nieuwe techniek een sleutelrol.
Het NFI doet al jaren onderzoek naar manieren om meer grip te krijgen op vuurwerkmisbruik. In 2021 plaatsen we in KIJK een gesprek met Karlijn Bezemer, die het onderwerp ook gebruikte voor haar promotieonderzoek. Hieronder lees je dit interview.
Lees ook:
‘Vuurwerkmisbruik varieert van vandalisme tot terreur en bedreiging’
Het lijken wel kleine dynamietstaven, de elf pikzwarte kokers die in het lab van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) op de tafel van onderzoeker Karlijn Bezemer liggen. Op een foto althans. Want vanwege maatregelen rondom de tweede golf van het coronavirus mag bezoek het gebouw van het NFI in Den Haag niet binnen. Een tekening van een felgroene slang en knalrode letters op iedere koker verraden echter dat de 13 centimeter lange staven geen dynamiet zijn, maar Cobra’s: loodzwaar knalvuurwerk dat in Nederland niet aan consumenten mag worden verkocht en waarmee je een knal kunt veroorzaken die met gemak een brievenbus opblaast. Of een wasmachine, een boom of een tafelmodel-koelkast…
De Cobra 6 – zoals de volledige naam van het vuurwerk luidt – wordt wat kracht betreft vaak vergeleken met een handgranaat. Niet zo heel gek dus dat criminelen die iemand willen intimideren met regelmaat de knalstaven inzetten. Voor politie en justitie is dit zware vuurwerk dan ook een spreekwoordelijke doorn in het oog. Maar ze kunnen ook een aanknopingspunt zijn om een zaak op te lossen. Mede dankzij het onderzoek van Bezemer, die in september 2020 aan de Universiteit van Amsterdam promoveerde op Forensic Explosives Intelligence.
Tijdens haar promotieonderzoek ontwikkelde ze manieren om de chemische samenstelling van
explosieven en zwaar vuurwerk in kaart te brengen. Aan de hand van de profielen die dat oplevert, kan worden onderzocht of vuurwerk, explosieven en de grondstoffen daarvan die bij verdachten thuis aangetroffen worden, overeenkomen met knalstaven die zijn ingezet bij een kraak of een aanslag.
“Vuurwerkmisbruik varieert van vandalisme tot terreur en bedreiging. Maar als je bij een verdachte thuis een aantal Cobra’s vindt, hoe bewijs je dan dat hij datzelfde vuurwerk ook heeft gebruikt bij een misdaad?”, vraagt Bezemer zich hardop af. “De verdachte kan het ook hebben gekocht omdat hij van zwaar vuurwerk houdt. Dat is in het geval van de Cobra 6 alsnog verboden, maar alleen het in bezit hebben van het vuurwerk wil nog niet zeggen dat je het ook hebt gebruikt om iemand te bedreigen of af te persen.”
‘Je maakt een chemisch profiel van het explosieve materiaal’
Stukken vuurwerk met elkaar vergelijken kan op verschillende manieren. Allereerst is er visueel onderzoek; ook wanneer vuurwerk ontploft blijven er vaak stukken over, zoals delen van de koker, etiketten of de dop die het kruit op zijn plek moet houden. Die stukken kun je vergelijken met vuurwerk dat je bij een verdachte aantreft.
“De ene blauwe dop is de andere niet”, zegt Bezemer. “Iedere fabrikant kan in theorie net wat afwijkende kleurstoffen in zijn doppen gebruiken dan de andere. En de gebruikte kleurstoffen kunnen ook per lichting verschillen. Dat geldt niet alleen voor de kleurstof, maar ook voor andere stoffen die je in de dop tegenkomt. Als de samenstelling van de dop overeenkomt met de samenstelling van een dop die je bij een verdachte vindt, wordt de kans dat diegene iets met de zaak te maken heeft weer wat groter.”
Het onderzoek van Bezemer richt zich juist op dingen die niet zichtbaar zijn met het blote oog: de samenstelling van de explosieve ladingen ín het vuurwerk. De methode die Bezemer bedacht kijkt op moleculair niveau naar de chemische elementen in de stoffen. En naar de hoeveelheid waarin die chemische elementen voorkomen. “Je maakt als het ware een chemisch profiel van het explosieve materiaal. Hoe dat profiel eruitziet, is afhankelijk van de gebruikte stoffen en de hoeveelheid waarin ze zijn gebruikt. In dat profiel kun je ook verontreinigingen terugvinden, zoals stoffen die toevallig tijdens
de productie in het vuurwerk terechtgekomen zijn”, legt Bezemer uit.
De manier waarop ze dat profiel achterhaalt, is vergelijkbaar met de wijze waarop dat bij drugsonderzoek wordt gedaan. “Je lost het explosieve materiaal op in een zogenoemde synthesevloeistof. Die vloeistof plaats je in een machine die met verschillende detectoren de chemische elementen in het monster in kaart brengt. De gevonden stoffen en de hoeveelheid daarvan worden zichtbaar gemaakt in een grafiek die een chromatogram wordt genoemd. Detecteert de machine een stof, dan toont de grafiek een piek die laat zien hoeveel van de stof er is gevonden. Voor een geoefend oog is daardoor snel zichtbaar waaruit het gevonden vuurwerk bestaat.”
Bezemer heeft zich in haar onderzoek deels laten inspireren door de wijze waarop drugs-onderzoek wordt uitgevoerd, maar de directe aanleiding was een verzoek van het Openbaar Ministerie. Het chemisch profileren van vuurwerk en explosieven staat in Nederland nog in de kinderschoenen. “Dat is een vrij nieuw onderzoeksgebied. Als je het vroeger over vuurwerk had, dan had je het over kleine knallers, zoals rotjes. Die moet je ook niet in je hand laten ontploffen, maar het knalvuurwerk van nu is aanzienlijk sterker.”
‘TATP wordt niet voor niets Mother of Satan genoemd’
Wil je zwaar vuurwerk dat je bij een verdachte vindt vergelijken met materiaal dat bij een crime scene is aangetroffen, dan kun je met stukjes die van de koker of de etiketten zijn overgebleven een aardig begin maken. Maar bij explosieven die bijvoorbeeld bij terroristische aanslagen worden gebruikt, gaat dat veel moeilijker. “Meerdere springstoffen zien er bijvoorbeeld uit als witte kristallen”, aldus Bezemer. “Als je die kristallen alleen visueel bestudeert, kan het dus van alles zijn.”
Naast haar onderzoek naar vuurwerk keek Bezemer voor haar promotie daarom ook naar twee explosieven: TATP (acetonperoxide) en ETN (erythritol tetranitraat). De eerste is al lange tijd populair onder terroristen. Het organische explosief werd onder andere in mei 2019 gebruikt bij een aanslag in de Franse stad Lyon, waarbij dertien gewonden vielen toen in een voetgangersgebied een pakket met het goedje erin uit elkaar spatte. En op 16 augustus 2017 legde de stof een huis in het Spaanse plaatsje Alcanar in de as. Deze explosie werd in verband gebracht met de aanslag in de toeristische straat de Ramblas in Barcelona een dag later. Bezemer: “Het lijkt er sterk op dat het explosief per ongeluk is afgegaan en dat de terroristen het hadden willen inzetten bij de Ramblas.”
TATP is een heel instabiele stof. “Het kan vrij snel misgaan, zowel bij de productie als in de opslag en tijdens het vervoer”, zegt Bezemer. “Het wordt ook niet voor niets Mother of Satan genoemd. Terroristen wijken de laatste jaren daarom steeds vaker uit naar andere explosieven, zoals ETN. Dat is bijna net zo makkelijk te maken, maar het is iets stabieler. Wat ook meespeelt in de toegenomen populariteit van ETN is dat het belangrijkste bestanddeel, de zoetstof erythritol, in steeds meer producten zit, waardoor het beter verkrijgbaar is.”
‘Ieder mengsel heeft zijn eigen kleine variaties’
Nederland kent relatief weinig zaken waarin TATP of ETN wordt aangetroffen. Bezemer: “Van de circa tweehonderd door het NFI behandelde zaken met explosieven die we jaarlijks hebben, komen we TATP en ETN gelukkig maar een paar keer tegen. Maar dat zorgt er wel voor dat we ook weinig materiaal hebben waarmee je tools kunt ontwikkelen om, net als bij het Cobra-vuurwerk, profielen op te stellen. En dat terwijl je vooral bij deze springstoffen de grondstoffen die je bij een verdachte thuis vindt snel wilt kunnen vergelijken met de explosieven die bij een aanslag gebruikt zijn.”
Als je pas explosieven kunt profileren als je voldoende TATP bij verdachten hebt gevonden, duurt het ontwikkelen van die profielen en het opbouwen van een database erg lang. Daarom maakte Bezemer voor haar onderzoek zelf ongeveer vijftig samples van zowel TATP als ETN. Altijd in kleine hoeveelheden en onder veilige omstandigheden. “Als er dan iets misgaat, blijft de schade enigszins beperkt. Al is bijvoorbeeld één gram ook al genoeg om je vingers te verliezen.”
De proefhoeveelheden die Bezemer maakte, verschilden telkens een klein beetje van samenstelling, of werden met net wat andere grondstoffen gemaakt. “Een van de belangrijkste grondstoffen voor TATP is aceton”, vertelt Bezemer. Dat is een stof die bijna iedereen wel in huis heeft. Het zit vaak in nagellakremover en komt ook voor in sommige lijmsoorten. “Maar het ene flesje aceton is het andere niet. Ieder mengsel heeft zijn eigen kleine variaties. Die kun je met de methodes die ik aan de hand van de proefsamples heb ontwikkeld in kaart brengen, zodat je de specifieke kenmerken van het aceton dat je bij een verdachte aantreft kunt vergelijken met de kenmerken die je in het explosieve materiaal hebt gevonden.”
Een chemische analyse van een stof kan je zelfs iets vertellen over hoe en wanneer het explosief is gemaakt, stelt Bezemer. Voor haar ETN-onderzoek werkte ze samen met de Universiteit van Rhode Island (Verenigde Staten), waar haar proefhoeveelheden volgens hetzelfde recept werden nagemaakt. “Bij een deel van die samples was de samenstelling exact hetzelfde als bij de explosieven die ik had gemaakt. Toch zagen we dat de profielen van de proefhoeveelheden verschilden.”
Toen Bezemer en de Universiteit van Rhode Island uitzochten hoe dat kwam, bleken de Amerikanen twee stapjes in het productieproces van het explosief in een andere volgorde te doen. “Dat zorgde voor net wat andere variaties. Legde je de chromatogrammen van mijn samples naast die van Rhode Island, dan zag je meteen dat ze uit een andere partij kwamen.”
‘Hopelijk kun je op deze manier mensenlevens redden’
De door Bezemer tijdens haar promotieonderzoek ontwikkelde methodes kunnen opsporingsdiensten helpen bij het opsporen van verdachten of inzicht geven in de eventuele betrokkenheid van een verdachte bij een incident. Al is alleen forensisch onderzoek naar explosieven daar niet genoeg voor, haast ze zich te zeggen. “Stel dat je bij een verdachte een flesje aceton vindt dat exact overeenkomt met de aceton dat in de TATP bij een aanslag is gebruikt, dan kan het nog steeds zo zijn dat dat flesje toevallig uit precies dezelfde fabriek en uit dezelfde productiepartij komt als de aceton die de dader heeft gebruikt.”
Ze vervolgt: “Maar als je ook andere grondstoffen voor TATP tegenkomt en ook die komen overeen, dan laat je daarmee wel zien dat het heel waarschijnlijk is dat er een verband is.” Samen met ander bewijs kan die hogere waarschijnlijkheid wél bijdragen aan een veroordeling. Het oplossen van een strafzaak is immers als puzzelen: hoe meer stukjes je vindt, hoe groter de kans is dat je een zaak kunt oplossen en een verdachte aan een zaak gelinkt kan worden.
Naast het oplossen van zaken hoopt Bezemer dat haar tools ook kunnen worden gebruikt
om toekomstige misdaden en aanslagen met zwaar vuurwerk en explosieven te voorkomen. Omdat een deel van de grondstoffen voor TATP en ETN vrij verkrijgbaar zijn, is het voor politie en justitie soms moeilijk te bewijzen dat iemand er kwade intenties mee heeft. “Als je aannemelijk kunt maken dat precies
de stoffen die je bij iemand thuis vindt al eerder in een explosief zijn gebruikt, dan kun je iemand misschien oppakken voordat hij opnieuw een aanslag pleegt. Zo kun je hopelijk mensenlevens redden.”
Dit interview kon je ook lezen in KIJK 1/2021.
Beeld (header): Allard Faas
Tekst: Nick Kivits